Het Verhoor Van Partijen Bij De Conservatoire Beslaglegging Nader Bekeken

Serena N. Essed, LLM1

Inleiding

Wanneer debiteuren hun betalingsverplichtingen niet nakomen, biedt de wet aan crediteuren de mogelijkheid om zonder toestemming van de debiteur, de schuld op diens vermogen te verhalen door middel van beslag en executie.2 Om daadwerkelijk tot executie te kunnen overgaan is een executoriale titel vereist, hetgeen vervat is in een akte voorzien van een grosse.
Indien de schuld niet is vastgelegd in een akte welke als executoriale titel kan dienen, kan de crediteur voorafgaand aan het adiëren van de rechter ter verkrijging van die executoriale titel, conservatoir beslag leggen.

Het conservatoir beslag heeft ten doel de vermogensbestanddelen aan de vrije beschikkingsmacht van de schuldenaar te onttrekking, in afwachting tot de schuldeiser een executoriale titel heeft.3

Krachtens artikel 591 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (BRV)4 moet de Kantonrechter toestemming, dan wel verlof verlenen voor het leggen van het conservatoir beslag. Gelet op het feit dat wanneer het beslag eenmaal gelegd is, het een blokkerend effect heeft, is het cruciaal dat de schuldenaar niet van tevoren op de hoogte is van het te leggen beslag. De toestemming voor de beslaglegging wordt daarom in beginsel zonder medeweten van de schuldenaar verzocht en verleend. Het beslag heeft dus een verassingselement.5

Ondanks het feit dat het niet de bedoeling is dat de debiteur erachter komt dat toestemming wordt verzocht voor de beslaglegging, is de rechter ingevolge artikel 591 lid 2 BRV bevoegd om, indien hij daartoe gronden vindt, partijen te horen voor hij besluit al dan niet de toestemming te verlenen. Indien de schuldenaar van tevoren wordt gehoord door de rechter en hierdoor op de hoogte is dat binnen korte termijn zijn vermogen kan worden geblokkeerd, is het zeer reëel, dat hij direct na het verhoor het vermogen wegmaakt. Immers heeft het beslag tot gevolg dat de schuldenaar niet langer de volledige beschikking heeft over zijn vermogen en zal hij er logischerwijs alles aan doen om zijn vermogen weg te maken, alvorens het wordt geblokkeerd.

Het wegmaken van vermogen na het verhoor speelt voornamelijk bij roerende goederen, vooral wanneer toestemming wordt verzocht om beslag te leggen onder de banken.6 Immers kan de schuldenaar na het verhoor heel makkelijk zijn gelden van de bank lichten.7 Onnodig te stellen dat, nadat de schuldenaar geen traceerbaar vermogen meer heeft om de vordering op te verhalen, de schuldeiser door het vooraf gehouden verhoor, ernstig wordt benadeeld. Sterker nog als er, behalve de gelden op de bank, geen ander verhaalbaar vermogen van de schuldenaar meer is, is de hele beslaglegging zinloos.

Het gevaar voor het wegmaken van vermogen is minder groot wanneer het onroerende goederen betreft. De enige manier om onroerende goederen illusoir te maken, is door het over te dragen aan een derde. Aan deze overdracht moeten wettelijke regels en procedures in acht worden genomen die tijdrovend kunnen zijn.8 In elk geval is het reëel dat tegen de tijd dat het verhoor reeds heeft plaats gevonden en het beslag is gelegd, de overdracht nog niet is gerealiseerd.9

Gezien het gevaar voor het wegmaken van verhaalsgoederen, moet de rechter daarom met de nodige zorgvuldigheid, na een deugdelijke belangenafweging te hebben gemaakt, het verhoor van partijen gelasten.10
In de praktijk is in het afgelopen jaar een verandering te merken in de frequentie waarmee de rechter van zijn hoorbevoegdheid gebruik maakt. Werden partijen voorheen slechts in uitzonderlijke gevallen gehoord, alvorens toestemming werd verleend voor het leggen van beslag, valt het op dat het laatste jaar partijen steeds vaker worden gehoord, ook zonder dat er sprake is van uitzonderlijke situaties.11 Gelet op het feit dat het gelasten van een verhoor van partijen zeer nadelige gevolgen kan hebben voor met name de schuldeiser, is deze ontwikkeling de aanleiding geweest om niet alleen te onderzoeken of dit wel geoorloofd is in de geest van artikel 591 BRV, maar ook of het wenselijk is.

Algemeen

Het beslagrecht kan worden onderverdeeld in het executoriaal- en het conservatoir beslagrecht. Het executoriaal beslag wordt gelegd krachtens een executoriale titel. Een executoriale titel is een door een daartoe bevoegde ambtenaar opgemaakte akte12 die aan de daarin genoemde persoon de bevoegdheid geeft, dwangmiddelen aan te wenden om de akte ten uitvoer te leggen.13 Hetgeen deze akten de executoriale kracht geeft, is de grosse waarin is opgenomen ‘in de naam van de Republiek Suriname.’14

Wanneer de schuldeiser niet beschikt over een executoriale titel, zoals een vonnis, is de schuldeiser vrij om een nakomingsvordering aanhangig te maken bij de rechter. Deze procedure kan echter zeer lang duren en indien de debiteur bijvoorbeeld denkt dat de uitkomst hiervan in zijn nadeel zal uitvallen, is het aannemelijk dat hij zijn vermogen wegmaakt, ter voorkoming dat hierop verhaal zal worden uitgeoefend. De schuldenaar heeft hangende het proces in elk geval genoeg tijd om te overwegen als en hoe hij de verhaalsmogelijkheden van de schuldeiser illusoir kan maken. Om deze situatie te voorkomen kan de schuldeiser conservatoir beslag leggen.15 In tegenstelling tot het executoriaal beslag, is het conservatoir beslag dus bedoeld voor de schuldeiser die niet beschikt over een executoriale titel. Het conservatoir beslag dient als bewarende maatregel en voorkomt dat de debiteur zijn vermogensbestanddelen wegmaakt.16

Een direct gevolg van het beslag is dat de vermogensbestanddelen van de schuldenaar worden geblokkeerd en aan de vrije beschikkingsmacht van de debiteur worden onttrokken.17 Aangezien voor het leggen van conservatoir beslag geen vonnis of andere executoriale titel vereist is, zouden schuldeisers deze figuur kunnen misbruiken om op ongegronde redenen druk op de schuldenaar uit te oefenen om een bepaalde prestatie te leveren. Ter voorkoming hiervan zijn waarborgen gebouwd in het proces van de conservatoire beslaglegging.18 De belangrijkste waarborg is dat de rechter conform artikel 591 BRV, toestemming moet verlenen voor de beslaglegging. Artikel 591 BRV bepaalt:

De kantonrechter is bevoegd om aan iedere schuldeiser, die hem summierlijk van de deugdelijkheid van zijn schuldvordering doet blijken en aantoont, dat er gegronde vrees bestaat voor verduistering door de schuldenaar van zijn roerende of onroerende goederen, verlof te verlenen om conservatoir beslag te doen leggen op de roerende goederen van die schuldenaar; hij is ook bevoegd om, daartoe gronden vindende, de schuldenaar vooraf in zijn belang te horen

De summierlijke aantoonbaarheid als voorwaarde

De voorwaarden waaraan het verzoek tot beslaglegging moet voldoen, is dat de vordering summierlijk moet worden aangetoond en dat er gegronde vrees moet bestaan dat de schuldenaar de vermogensbestanddelen zal wegmaken. De reden waarom de vordering summierlijk moet worden aangetoond, is omdat het nog niet mogelijk is om in deze fase waar verlof wordt verzocht, de zaak in zijn geheel te onderzoeken en te bewijzen. Immers krijgt de schuldenaar geen gelegenheid zich te verweren en te concluderen, zoals dat in een normale procedure het geval is. Waar het om gaat is dat de schuldeiser het reëel acht dat de schuldenaar zijn vermogen wegmaakt, als hij weet dat tegen hem zal worden geprocedeerd. Er dient daarom binnen korte termijn een maatregel te worden getroffen die de verhaalsmogelijkheden van de schuldeiser veiligstellen. Nadat het beslag gelegd is, zal de schuldenaar in de van waarde verklaringsprocedure hier uitgebreid verweer tegen voeren.19
Uit de voorwaarde van het summierlijk aantoonbaar maken van de vordering, moet worden geconcludeerd dat het absoluut niet de bedoeling is geweest van de wetgever, dat alvorens het verlof wordt verleend, de rechter de bestaanbaarheid van de vordering eerst diepgaand onderzoekt of dat de vordering overtuigend moet worden bewezen. Zie hieromtrent ook de zaak van Bhikie contra Bhikie, waarbij het Hof heeft overwogen dat bij het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag de Kantonrechter niet tot taak heeft de aanspraak van de crediteur diepgaand te onderzoeken, doch slechts summierlijk dient na te gaan of de door de crediteur verstrekte gegevens en informatie hem voldoende geloofwaardig en betrouwbaar voorkomen.20

De achterliggende gedachte van het summierlijk aantoonbaar maken van de vordering is dus dat de schuldeiser moet aantonen dat er een vordering kan bestaan en dat ter bescherming van zijn verhaalsmogelijkheden het vermogen van de schuldenaar moet worden bewaard, tot er een executoriale titel is.21 Ongeacht of de schuldenaar al dan niet aan de voorwaarden van de conservatoire beslaglegging heeft voldaan, blijft de rechter bevoegd partijen te horen.

De voor-en nadelen van het verhoor van partijen

Het gelasten van een verhoor van partijen voordat het verlof wordt verleend, heeft zowel voor- als nadelen. Het voordeel is dat het verhoor van partijen ervoor kan zorgen dat geen verlof wordt verleend voor een ongegronde vordering. Wanneer de rechter twijfels heeft over de aannemelijkheid van de vordering en ter verduidelijking hiervan partijen hoort, kan blijken dat de verzoeker geen vordering heeft of dat het beslag wordt gebruikt als pressiemiddel om de gedaagde — ongegrond — een prestatie te laten leveren. Indien geen verhoor van partijen was gelast, zou het beslag — indien verlof werd verleend — onder deze omstandigheden ongegrond zijn. Het ligt dan voor de hand dat de beslagene in kort geding de opheffing van het beslag vordert. Erchter duurt het ook enige tijd alvorens de opheffing wordt gelast en ondertussen lijdt de beslagene wel schade, daar zijn vermogen ongegrond is geblokkeerd.22 Het verhoor van partijen kan dus een middel zijn ter voorkoming van het leggen van ongegronde beslagen.

De keerzijde van de medaille is, dat wanneer de vordering wel gegrond is, het verhoor met zich meebrengt dat de schuldenaar alles in zijn macht zou kunnen doen om het vermogen weg te maken, alvorens het beslag wordt gelegd. Het nadeel is dus dat in dit geval de beslaglegging zinloos is voor de schuldeiser, nu de verhaalsmogelijkheden illusoir worden gemaakt. Een eventueel executoriaal vonnis wordt dan een dode letter die niet zou kunnen worden geëxecuteerd.

Tegen de achtergrond van gemeld voor- en nadeel van het verhoor van partijen dient de rechter een deugdelijke belangen afweging te maken, waarbij enerzijds de verhaalsmogelijkheden van de schuldeiser beschermd moeten worden, terwijl anderzijds moet worden voorkomen dat het vermogen van de beslagene niet ongegrond wordt geblokkeerd.23

Mogelijke oorzaken waarom thans frequenter verhoren van partijen worden gelast

Dat thans frequenter verhoren van partijen worden gelast zou enkele oorzaken kunnen hebben. De eerste oorzaak kan zijn gelegen in het feit, dat er nu veel meer dan vroeger verlof wordt verzocht. Waar 10 jaren geleden er 2024 verzoeken per maand waren, zijn er thans gemiddeld rond de 84.25 Tussen al die verzoeken kunnen er veel ongegronde vorderingen zitten. Het direct gevolg hiervan kan zijn dat van veel beslagen, waarvan naderhand blijkt dat deze ongegrond zijn gelegd, de opheffing dikwijls in kort geding wordt gelast. Naar aanleiding hiervan zouden rechters nu meer dan voorheen bijzondere voorzichtigheid in acht nemen, alvorens verlof wordt verleend. Men zou zich op het standpunt kunnen stellen dat ongegronde beslaglegging hierdoor wordt voorkomen.

Een tweede oorzaak zou kunnen zijn dat vaker blijkt dat het verlof wordt verzocht, met als doel het slechts als pressiemiddel te gebruiken om de beslagene te dwingen een bepaalde prestatie te verrichten. Hiernaast komt het ook voor dat het beslag gelegd wordt sec met het oogmerk om de beslagene te pesten. Wanneer verlof wordt verzocht met deze motieven, wordt misbruik gemaakt van het beslagrecht.

Naast al deze mogelijke directe oorzaken, speelt een andere diepgaandere indirecte oorzaak een grote rol. Die is gelegen in de lange duur van het procederen in het algemeen. Zowel bodemgeschil-, als kortgedingprocedures kunnen in Suriname jarenlang duren, voordat er een vonnis wordt gewezen. Gedurende de jaren hangende het geding heeft de gedaagde een zee van tijd om te overwegen als en hoe hij zijn vermogen illusoir maakt, ter voorkoming dat een eventueel veroordelend vonnis op zijn vermogen wordt verhaald. Het is daarom reëel dat men thans veel sneller grijpt naar het conservatoir beslagrecht, zodat er enigszins een garantie is dat het vermogen van de schuldenaar geblokkeerd blijft gedurende het lange proces.

Wat de oorzaken ook mogen zijn die lijden tot de vele verhoren van partijen, ben ik de mening toegedaan dat acht moet worden geslagen op artikel 591 BRV dat bepaalt, dat wanneer de vordering summierlijk is aangetoond het verlof kan worden verleend. Alvorens verlof wordt verleend, moet de vordering slechts aan artikel 591 BRV worden getoetst en indien de vordering reeds summierlijk is aangetoond en er gegronde vrees is voor het illusoir maken van de verhaalsmogelijkheden, dient de rechter dan ook heel spaarzaam om te gaan met zijn hoor bevoegdheid.26

Geoorloofde gronden voor het gelasten van een verhoor

Wat wel zorgwekkend is, is dat zelfs wanneer de vordering meer dan summierlijk is aangetoond en aan alle eisen is voldaan om de toestemming voor het beslag te verlenen, soms toch een verhoor van partijen wordt gelast. In de zaken van bijv. Prosur contra Sno27 hadden partijen een beëindigingsovereenkomst gesloten, waarin duidelijk is opgenomen wat de afkoopsom bedroeg die de werkgever moest betalen. Voorts bleek uit de overgelegde correspondentie dat de werkgever erkende de overeenkomst niet te zijn nagekomen en niet wist binnen welke termijn tot betaling zou worden overgegaan, weshalve de wanprestatie vaststond. In een andere zaak van Sekrepatu contra Stichting Zon Thuiszorg28 had Stichting Zon Thuiszorg een schuldbekentenis getekend waarin de wanprestatie wordt erkend. In beide gevallen is de schuldenaar in gebreke gebleven te betalen en is zulks niet eens summierlijk, maar zelfs overtuigend aangetoond. Aan de voorwaarden voor de beslaglegging was dan ook voldaan. De rechter had in beide gevallen een verhoor gelast en als motivering gegeven dat het beslag vergaande gevolgen zou kunnen hebben voor de schuldenaar en het daarom nodig vond hen te horen om een minnelijke regeling te beproeven.29 Deze motivering is echter onbegrijpelijk, gelet op het feit dat in beide gevallen uit de overgelegde producties vaststond dat de schuldenaar structureel niet aan de betalingsverplichting voldeed. Het is dan ook niet aannemelijk dat een enkel verhoor van partijen hieraan verandering zou brengen. Het enige dat het verhoor met zich te weeg heeft gebracht, is dat de schuldenaar ruimte had het vermogen illusoir te maken.

Uit de redactie van artikel 591 BRV moet worden geconcludeerd dat het proces voor het verlenen van toestemming zich in beginsel niet leent voor een verhoor van partijen, wanneer de vordering reeds summierlijk is aangetoond, tenzij de rechter gronden vindt om de schuldenaar in zijn belang te horen, in welk geval hij bevoegd is zulks te doen. De vraag die vervolgens rijst is welke gronden ex artikel 591 BRV wel een verhoor van partijen rechtvaardigen?

De hoorplicht conform het Nederlands recht

Voor de beantwoording van de boven gestelde vraag kan aansluiting worden gezocht in het Nederlands recht dat voor wat het conservatoir beslag betreft, dezelfde grondslagen heeft als het Surinaams recht. Artikel 700 Nederlands Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (NBRV) bepaalt evenals artikel 591 BRV dat verlof wordt verleend nadat de vordering summierlijk is aangetoond. In tegenstelling tot artikel 591 BRV is artikel 700 NBRV gewijzigd op 15 oktober 2005 en is een 4de lid aan toegevoegd. Dit lid schrijft voort dat wanneer verlof verzocht wordt om beslag te leggen onder bank- en financiële instellingen, deze eerst moeten worden gehoord.30 Blijkens de memorie van toelichting is dit lid aangevuld aan artikel 700, omdat hiermee voorkomen wordt dat “beslag op de tegoeden van een zodanige instelling leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de goede werking van het betalings- en effectenverkeer en de stabiliteit van het financieel stelsel. Dit kan het geval zijn als een instelling door het beslag niet in staat is te voldoen aan opeisbare verplichtingen jegens derden tot betaling van geldsommen of levering van effecten. Het gevolg hiervan kan zijn dat deze derden vervolgens hun verplichtingen niet kunnen nakomen waardoor de stabiliteit van het financieel stelsel als geheel wordt bedreigd.”31

De toevoeging van dit lid aan artikel 700 NBRV geeft alvast een omstandigheid die het verhoor van partijen zou kunnen rechtvaardigen. Gelet op het feit dat de beginselen en de grondslagen van artikel 700 NBRV overeenkomen met artikel 591 BRV, kan dit lid als uitgangspunt worden gehanteerd. Een grond die de Surinaamse rechter conform artikel 591 BRV dus zou kunnen vinden om de schuldenaar in zijn belang te horen, zouden dus omstandigheden kunnen betreffen waarbij de beslaglegging het financieel stelsel in zijn geheel negatief beïnvloed. Het gaat hier echt om het algemeen belang dat getroffen moet worden, wil een verhoor van partijen gerechtvaardigd zijn; de belangen van slechts enkelen derden die eventueel door het beslag geschaad kunnen worden, is niet voldoende om een verhoor van partijen te gelasten. Zie hieromtrent Wesa Effecten B.V.32 Wesa Effecten B.V. is een beleggingsonderneming en is op verzoek van een van haar beleggers conservatoir beslag gelegd op haar vermogen. Wesa Effecten B.V. heeft in kort geding de opheffing hiervan gevorderd, stellende dat de Rechter haar conform artikel 700 lid 4 NBRV eerst had moeten horen, alvorens toestemming voor de beslaglegging te verlenen, omdat al haar cliënten nu schade lijden door het beslag.

De rechtbank heeft overwogen dat er ten eerste geen sprake is van een instelling zoals bedoeld in artikel 700 lid 4 NBRV. Ten tweede had het beslag niet tot gevolg heeft dat het financieel stelsel van Nederland in gevaar wordt gebracht, weshalve een verhoor van partijen niet noodzakelijk was. Het beslag werd daarom niet opgeheven. Uit dit vonnis blijkt onverkort dat pas als het algemeen belang op het spel zal zijn door het beslag, een verhoor van partijen geoorloofd kan zijn.

Verder is de rechter blijkens artikel 720 jo 475c BRV verplicht om de schuldenaar te horen, wanneer toestemming wordt verzocht voor loonbeslag en beslag op andere periodieke uitkeringen, zoals pensioen. De achterliggende gedachte van de hoorplicht bij loonbeslag, is dat ten eerste niet volledig voldaan wordt aan de voorwaarde dat de schuldeiser gegronde vrees moet hebben dat de verhaalsmogelijkheden illusoir zullen worden gemaakt. Immers is het niet aannemelijk dat iemand ontslag zal nemen of periodieke uitkeringen zoals het pensioen zal stopzetten, omdat een schuldeiser eventueel een vordering op hem heeft. Ten tweede is een dergelijk beslag nogal ingrijpend voor een schuldenaar die mogelijkerwijs hierdoor niet in diens eerste levensbehoeften zal kunnen voorzien.33 Ook onder deze omstandigheden is een verhoor van partijen gerechtvaardigd.

Naast al bovengenoemde gronden wordt tevens een verhoor van partijen gelast wanneer de rechter twijfels heeft over de gegrondheid van de vordering. Echter dient zulks in hoogst uitzonderlijke gevallen plaats te vinden.34

Oplossing ter voorkoming van nadeel

Ter voorkoming dat het ernstig nadelig gevolg van het verhoor van partijen intreedt, wordt als eerste aanbevolen dat de rechter voorlopig verlof verleent, alvorens het verhoor wordt gelast. Het voorlopig verlof is een Nederlandse rechtsfiguur die niet wettelijk is vastgelegd, maar in de jurisprudentie is ontwikkeld.35 Wanneer de rechter twijfelt over de gegrondheid van de vordering enerzijds, maar het anderzijds reëel acht dat de schuldenaar zijn beslagobject na het verhoor onttrekt aan het zicht van de verzoeker, kan de rechter eerst voorlopig verlof verlenen en dan pas het verhoor gelasten. Het voorlopig verlof is alleen van kracht, indien het beslag minimaal 3 dagen voor het verhoor van partijen wordt gelegd.36 Na het verhoor beslist de rechter als het verlof al dan niet wordt verleend. Het voordeel hiervan is dat nog voor het verhoor van partijen wordt gelast de beslagobjecten reeds bewaard worden, waardoor de gedaagde na het verhoor deze niet weg kan maken.37

De grondslag om het voorlopig verlof te gelasten is dat de rechter het enerzijds noodzakelijk acht om van informatie van de schuldenaar voorzien te worden, terwijl het anderzijds reëel is dat na het verhoor de schuldenaar het vermogen wegmaakt. De grondslag voor het voorlopig verlof past geheel in de geest van artikel 591 BRV, dat ten doel heeft middelen van de schuldenaar te bewaren, in verband met een eventueel opeisbare vordering. Wanneer het aannemelijk is dat het verhoor tot gevolg zal hebben dat verhaalsmogelijkheden illusoir worden gemaakt, komt het heel karakter van het conservatoir beslag in gevaar. Ter voorkoming hiervan dient als waarborg de middelen van de schuldenaar bewaart te worden, opdat de belangen van de schuldeiser, zowel voor als na het verhoor, beschermd blijven.

Teneinde het voorlopig verlof in Suriname toe te passen, is het wel wenselijk, doch niet noodzakelijk dat eerst een wetswijziging dient plaats te vinden, waarin zulks is opgenomen. Dit is tevens het geval in Nederland waarbij het voorlopig beslag in de jurisprudentie is ontstaan. Indien dit in Suriname zou worden toegepast, lijkt het mij dat het Hof van Justitie hooguit beleid zou moeten ontwikkelen over de wijze waarop dit wordt gehanteerd. Desalniettemin schaft het altijd meer rechtszekerheid wanneer zaken wettelijk zijn vastgelegd en wordt daarom tevens geadviseerd dat, indien het voorlopig verlof wordt toegepast, het wordt opgenomen in het ontwerp wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Een tweede oplossing is dat beschikkingen direct na het verhoor van partijen door de Griffie der Kantongerechten wordt afgegeven. Wat zich nu in de praktijk afspeelt is dat het nog enkele dagen kan duren, na het verhoor, voordat de beschikking wordt verleend. Hierdoor heeft de schuldenaar de ruimte om vermogen weg te maken. Terwijl wanneer de rechter na het verhoor besluit het verlof te verlenen en de beschikking direct aan de schuldeiser wordt verstrekt, de schuldenaar nauwelijks enige ruimte heeft om de verhaalsmogelijkheden illusoir te maken. Dit is voorstel is echter niet zaligmakend wanneer het beslag betreft op roerende goederen, aangezien voor het verhoor plaatsvindt de schuldenaar moet worden opgeroepen. Voor deze oproeping moet minimaal de wettelijke termijn van oproeping in het algemeen worden gehanteerd van 3 dagen ex artikel 8 BRV. Ondanks de beschikking direct na het verhoor zou worden verstrekt, zou de schuldenaar nog voor het verhoor heeft plaatsgevonden het vermogen al kunnen hebben weggemaakt. Dit voorstel is dus het effectiefst wanneer het verlof betreft om op onroerende goederen beslag te leggen. De kans dat onroerende goederen door het verhoor illusoir worden gemaakt, is — zoals reeds aangegeven in de inleiding wegens de formele aard van de overdracht — al gering. Doch door de ruimte tussen het verhoor en de beslaglegging in te korten, wordt het risico dat de schuldenaar de beslagobjecten wegmaakt verder geminimaliseerd.

Slot

Welke gronden het verhoor van partijen dan ook rechtvaardigen, het blijft te allen tijde een bevoegdheid van de rechter om al dan niet het verhoor te gelasten. Desalniettemin is het, gezien de drastische gevolgen die het verhoor met zich meebrengt en de bedoeling van conservatoir beslag, toch van belang dat de rechter zeer zuinig omgaat met dit middel van verhoor en waarborgen inbouwt ter voorkoming dat de verzoeker wordt benadeeld.

Bronnen

  • Asser/Van Mierlo & Van Velten, Vermogensrecht Algemeen, Zekerheidsrechten, 14de druk, Kluwer-Deventer, 2010
  • Broekveldt, L., Derdenbeslag, 2de druk, Kluwer-Deventer, 2003
  • Halfhide, B., Surinaams Algemeen Vermogensrecht, Beslag en executie en zekerheidsrechten in kort bestek, Paramaribo, 2006
  • Jongbloed, A., Executierecht, 2de druk, Kluwer-Deventer, 2008
  • Oudelaar, H., Inleiding executie- en beslagrecht, 5de druk, Kluwer-Deventer, 2000
  • Punt, H., Memo beslagrecht, 5de druk, Kluwer-Deventer, 2012
  • Reehuis, W., Zwaartepunten van het vermogensrecht, 9de druk, Kluwer-Deventer, 2010
  • Rueb, A., Compendium van het burgerlijk procesrecht, 15de druk, Kluwer-Deventer, 2005
  • Schwartzenberg, H., Beslag en executie voor de rechtspraktijk, 4de druk, Maklu, 2014
  • Stein, P. Compendium van het Burgerlijk procesrecht, 9de druk, Kluwer-Deventer, 1992
1 Serena N. Essed, LLM, advocaat-stagiaire en werkzaam bij Schurman Advocaten
2 B. Halfhide, Surinaams Algemeen Vermogensrecht, 2006, blz. 25
3 Ibidem, blz. 30
4 WET van 17 mei 1935, houdende vaststelling van het Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (G.B. 1935 no. 80), zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2002, no. 100
5 Asser/Van Mierlo & Van Velten, Vermogensrecht Algemeen, Zekerheidsrechten, 2010, blz. 74
6 Artikel 1161 BW bepaalt dat verhaal kan worden uitgeoefend op zowel de roerende- als onroerende goederen van de schuldenaar
7 A. Jongbloed, 2008, blz. 99
8 Blijkens artikel 670 BW kan een overdracht alleen plaatsvinden door de inschrijving van de notariële akte in de daartoe bestemde openbare registers
9 Ook al zou de overdracht kunnen plaatsvinden voor het beslag wordt gelegd, dan nog kan de schuldeiser middels de actio pauliana ex artikel 1362 BW makkelijker de vernietiging van de overdracht vorderen, dan wanneer het beslag op roerende goederen betrof. Dit gelet op het feit dat de details van de overdracht traceerbaar zijn via het Grondregistratie en Landinformatie Systeem (MI-Glis), waardoor kan worden aangetoond wanneer, op grond waarvan en ten behoeve van wie de overdracht van het onroerend goed heeft plaatsgevonden. Hierdoor kan succesvoller de paulianeuze handeling worden bewezen, in tegenstelling tot roerende goederen, waarbij de feitelijkheden van de overdracht zeer moeilijk traceerbaar zijn.
10Punt, Memo Beslagrecht, 2012, blz. 90
11 Vraaggesprekken zijn gevoerd op 3 maart 2016 met mr. H. Schurman, mr. C. Baal, mr. D. Kraag, mr. R. Sohansingh, mr. J. Nipte, mr. A. Veldman, allen advocaten bij het Hof van Justitie; P. Olensky en C. Sitaram, beiden deurwaarders; en oud-rechter mr. Gangaram-Panday de dato 29 februari 2016
12 Voorbeelden van door bevoegde ambtenaren opgemaakte akten zijn vonnissen (artikel 305 BRV), notariële akten (artikel 310 BRV), vonnissen van een buitenlandse rechters en de exequatur (artikel 306 BRV)
13 B. Halfhide, 2006, blz. 37
14 Oudelaar, 2000, blz. 7 en B. Halfhide, 2006, blz. 37 en 38
15 W. Reehuis, Zwaartepunten van het vermogensrecht, 2010 blz. 65
16 A. Jongbloed, 2008, blz. 4
17 Ibidem, blz. 46
18 De procedure voor de conservatoire beslaglegging kan kort als volgt worden omschreven; conform artikel 591 BRV verleent de Kantonrechter toestemming, vervolgens wordt blijkens artikel 314 BRV het beslag gelegd door de deurwaarder, waarna het verzoek tot van waarde verklaring moet worden ingediend. Indien het beslag betreft op een onroerend goed is de termijn voor de indiening van de van waarde verklaring 14 dagen (artikel 641 BRV), terwijl voor roerende goederen het 8 dagen is (artikel 596 lid 2)
19 B. Halfhide, 2006, blz. 30 en 31
20 Hof van Justitie, GR 13421, SJB 1994, blz. 311
21 B. Halfhide, 2006, blz. 30
22 Bij het leggen van beslag is er tevens sprake van een vorm van risicoaansprakelijkheid aan de zijde van de beslaglegger, aangezien de beslaglegger aansprakelijk is voor de geleden schade van de beslagene, indien het gelegd beslag onrechtmatig wordt bevonden. De benadeelde beslagene kan hierna een schadevergoedingsvordering instellen tegen de beslaglegger. Echter zal het ook een hele poos duren alvorens in deze vordering een uitspraak volgt en is het de vraag als de schade andersom op het vermogen van de beslaglegger kan worden verhaald. Zie in dit kader L. Broekveldt, Derdenbeslag, 2003, blz. 678
23 H. Punt, Memo Beslagrecht, 2012, blz. 90. Zie in dit kader HR 14 juni 1996, NJ 1997, no. 481 en Rechtbank Haarlem 2 februari 2011, LJN BP2945, NJF 2011, no. 196
24 Vraaggesprek met oud-rechter mr. S. Gangaram-Panday, de dato 29 februari 2016
25 Het Kantongerecht houdt vanaf oktober 2015 statistieken erop na van het aantal ingediende verzoeken voor beslaglegging. De statistieken zien er als volgt uit; oktober 2015, 71; november 2015, 93; december 2015, 92; januari 2016, 91 en februari 2016, 69. Het gemiddelde hiervan komt neer op 84 verzoeken per maand
26 A. Rueb, Compendium van het burgerlijk procesrecht, 2005, blz. 377
27 Exploit van deurwaarder C. Sitaram, de dato 25 september 2015, AR no. 15-4197, Sno contra Prosur. Dat het verhoor van partijen wordt gelast, blijkt niet uit een vonnis, maar uit een beschikking waarin de rechter het verhoor gelast, alsmede het oproepingsexploit.
28 Beschikking van de Kantonrechter, de dato 27 juli 2015, AR no. 15-2824, Stichting Woningstichting Sekrepatu contra Stichting Zon Thuiszorg
29 Blijkens artikel 591 BRV is de rechter niet verplicht te motiveren waarom het verhoor van partijen wordt gelast. Echter motiveert de rechter in de praktijk dikwijls wel op grond waarvan hij het verhoor nodig acht en wordt het in elk geval altijd duidelijk gemaakt aan partijen wat het doel is van het verhoor. Deze praktijk komt overeen met de plicht die op de rechter rust om vonnissen te motiveren, naar analogie waarvan geconcludeerd kan worden dat ook dergelijke rechterlijke besluiten gemotiveerd moeten zijn. Zie in dit kader P. Stein, Compendium van het Burgerlijk procesrecht, 1992, blz. 17
30 Artikel 700 lid 4 BRV verwijst naar alle instellingen, zoals omschreven in artikel 212a Faillissementswet (FW) die gehoord moeten worden voor het verlof wordt verleend. Conform artikel 212a (FW) zijn deze instellingen bank-, beleggings-, financiële- en clearings-instellingen
31 Kamerstuk Tweede Kamerstuk, Vergaderjaar 2002-2003, Kamerstuk 28863, nr. 3, blz. 12
32 Rechtbank Alkmaar 6 januari 2011, ECLI:NL:RBALK:2011:BP3310
33 L. Broekveldt, 2003, blz. 794
34 A. Rueb, 2005, blz. 377
35 Hof Den Bosch, 7 oktober 2010, LJN BN9816
36 De reden waarom het voorlopig beslag alleen gebruikt mag worden als het tenminste 3 dagen voor het verhoor wordt gelegd, is dat de gedaagde dan de ruimte heeft om zich voor te bereiden om zich te verweren op het beslag verzoek. Zie in dit kader H. Schwartzenberg, Beslag en executie voor de rechtspraktijk, 2014, blz. 76
37 H. Punt, 2012, blz. 93